18120 |
kloven |
doorhouwen:
dōrhowǝ (Q187a Heugem),
doorkappen:
dōrkapǝ (Q187a Heugem),
sprongen:
schprung (Q187a Heugem)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knɛx (Q187a Heugem)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
17677 |
knie |
knie:
kneei (Q187a Heugem),
kneej (Q187a Heugem)
|
knie [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
holte:
RK -> knieholte.
hùilte (Q187a Heugem)
|
wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23536 |
knielen |
knielen:
kniele (Q187a Heugem)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kussentje:
kösseke (Q187a Heugem)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
huiven (Q187a Heugem)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
21001 |
knoflook |
knoflook:
knoflook (Q187a Heugem)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (Q187a Heugem)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede:
twīdǝ (Q187a Heugem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|