20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (K360p Heusden),
speͅnə (K360p Heusden)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
spenəwɛp (K360p Heusden),
spinnenweef:
spinnewièf (K360p Heusden)
|
spinnenweb [RND], [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
18088 |
spit |
geschot:
geschot (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kop:
kǫp (K360p Heusden)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (K360p Heusden)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34483 |
sporen van de haan |
nagels:
nagels (K360p Heusden)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
34582 |
sporten |
leersproten:
līrsprō.tǝ (K360p Heusden)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprief (K360p Heusden, ...
K360p Heusden,
K360p Heusden),
sprièf (K360p Heusden)
|
spreeuw [ZND 07 (1924)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
34055 |
springstier |
var:
vɛ̄r (K360p Heusden)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
21526 |
staal |
staal:
stoàl (K360p Heusden)
|
Staal (monster). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|