e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brief brief: brî.f (Heusden) brief [RND] III-3-1
briesen pruisen: prǭ.sǝ (Heusden) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: brȳǝn (Heusden) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broeder broeder: broeder (Heusden), broer (Heusden), hij hiet noa de school bij de broeders (Heusden) Broeder. [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)] III-3-3
broedhen broedhen: bryhen (Heusden), broedkont: bryko.nt (Heusden) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broek broek: brok (Heusden) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: brook (Heusden), eau zoals in beau, maar korter  breauk (Heusden) Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broer broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  broer (Heusden), brōēr (Heusden) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2
bronstig breustig: brø̄.stex (Heusden) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
brood brood: brŭŭt (Heusden) brood [RND] III-2-3