| 20435 |
weduwe |
weef:
weef (K360p Heusden)
|
weduwe [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
| 20451 |
weduwnaar |
wevenaar:
weveneer (K360p Heusden)
|
weduwnaar [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
| 18275 |
weefsel, stof |
stof:
het stôf (K360p Heusden)
|
de stof (het goed) [ZND 07 (1924)]
III-1-3
|
| 18166 |
weer genezen |
weer op zijn effen:
wier op zin effen (K360p Heusden),
weer op zijn stukken:
wier op z`n stukken (K360p Heusden)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
| 25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weer (K360p Heusden)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
| 21247 |
weg |
weg:
wiî.x (K360p Heusden)
|
weg [RND]
III-3-1
|
| 33663 |
wei |
kaaswei:
kiǝswęi̯ (K360p Heusden),
kīi̯ǝswē (K360p Heusden),
wei:
wē (K360p Heusden),
wē̜ (K360p Heusden)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
| 32969 |
welig, gelp |
schoon:
sxun (K360p Heusden)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
| 21528 |
welkom |
welkom:
hèi is er altèd wellekom (K360p Heusden)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
| 17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
winkbrauwen (K360p Heusden)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|