17895 |
duwen |
duwen:
dowə (K360p Heusden)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
dwaaslicht:
dwaaslicht (K360p Heusden)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxē̜(ǝ)n (K360p Heusden)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19504 |
dweil |
opneemdoek:
opnimdok (K360p Heusden),
opneemvod:
opneemvod (K360p Heusden),
opnemer:
opnemer (K360p Heusden)
|
Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ook ZND 02, 008
ikkeurke (K360p Heusden)
|
eekhoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eelt:
ielt in zin haan (K360p Heusden),
weer:
wieren in z`n haan (K360p Heusden)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
20941 |
een boterham smeren |
een snee bereiden:
ən snē̞ brē̝ͅə (K360p Heusden)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜ (K360p Heusden),
ē̜. (K360p Heusden),
eitje:
ēkǝ (K360p Heusden),
ęi̯kǝ (K360p Heusden)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
niet gemakkelijk:
he ès nij gemekkelijk (K360p Heusden)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
22474 |
een list gebruiken |
brodden:
brodden (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|