id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24313 | engerling, larve van de meikever | spekmade: spekmaai (Heusden) | engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] III-4-2 |
17775 | enkel | enkel: ich hem menen inkel kapot gestuten (Heusden) | ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01u (1924)] III-1-1 |
33605 | enten | griffelen: grefələ (Heusden), griffelen (Heusden), gruffelen: gruffelen (Heusden) | [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7 |
28827 | entre-deux | entre-deux: entre-deux (Heusden) | Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5] II-7 |
33610 | erf | boerengeleg: būrəgəliəx (Heusden), boerenhof: būrənhōͅf (Heusden) | I-7 |
18837 | ernstig | gemeend: gemend (Heusden), menens: mènens (Heusden), serieus: serieus (Heusden) | het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)] III-1-4 |
33278 | erwt, algemeen | erwt: ɛrt (Heusden) | Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5 |
20855 | eten (ww.) | eten: jeetə (Heusden) | eten [RND] III-2-3 |
20719 | etensresten | afval: afval (Heusden), greumels: greumels (Heusden) | hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)] III-2-3 |
18047 | etter | materie: mateerie (Heusden) | etter (van een wonde, enz.) [ZND 01u (1924)] III-1-2 |