33329 |
heerboer |
hereboer:
hē̜ ̞rǝbūr (K360p Heusden)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|
20363 |
heeroom |
heernonk:
heernonk (K360p Heusden)
|
heeroom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20129 |
heet, hitsig |
heet:
hit (K360p Heusden)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
koolmus:
kuulmeus (K360p Heusden)
|
heggemus
III-4-1
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
⁄n helige (K360p Heusden),
⁄nen heilige (K360p Heusden)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
vlagzeissie:
flagzē̜.si (K360p Heusden)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi.məl (K360p Heusden)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
prok:
prok (K360p Heusden),
prokhen:
prokhen (K360p Heusden)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hingel (K360p Heusden)
|
hengsel [ZND 43 (1943)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (K360p Heusden)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|