e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiveren bibberen: bibbere (Heusden, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
hurken neerkruipen: hè krupt ner (Heusden) hij hurkte neer [ZND 01u (1924)] III-1-2
huurcontract contract: kontrakt (Heusden), huur: huur (Heusden), pacht: pacht (Heusden) het contract dat gesloten wordt wanneer een huis wordt verhuurd; hoe zegt men b.v. "ik heb een ...... van drie jaar"? [ZND 43 (1943)] III-3-1
huurhuis gehuurd huis: gehuurd hous (Heusden) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
huurpenning godspenning, enz.: eerste drinkgeld  wereld (Heusden) Wordt er aan de nieuwe dienstboden een handgeld gegeven? Hoe heet dit? meepenning [ZND 01u (1924)] III-3-1
iemand uitschelden uitmaken: plat  iemand ootmaken (Heusden), uitmaken voor al wat lelijk is: iemand aotmaken veur al wa leulik es (Heusden) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
ijsnagels ijsnagels: ē̜ǝsnā.gǝls (Heusden) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijsvogel ijsvogel: èjsvoegel (Heusden) ijsvogel III-4-1
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Heusden) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
in de rug slaan (met de vuist) [cf. wld iii, 1.2] bonken: boenken (Heusden) Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] III-3-2