e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kluit aarde klomp: klomp (Heusden), klot: klǫt (Heusden) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kneu heiknijper: heiknijper (Heusden), hèknèper (Heusden) kneu III-4-1
knie knie: knēi (Heusden), knɛ.j (Heusden) knie [RND], [ZND 28 (1938)] III-1-1
kniezen nirken: nirken (Heusden), nooits niet content: hij es nuùts nie kontent (Heusden) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knijpen pitsen: pitsen (Heusden, ... ) iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knikker scheut: scheut (Heusden), spēlə beͅ sx"tə (Heusden), , /  scheuten (Heusden), tam: Vgl. WBD III, 3.2., grote knikker, pag. 98: tam, zeldz. Hagelds.  tam (Heusden) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikkers [SND (2006)] III-3-2
knikkeren bet scheuten spelen: spēlə beͅ sx"tə (Heusden) Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] III-3-2
knikkerkuiltje putje: puteke (Heusden) Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten rollen schieten: scheut schieten (Heusden) Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten stuiteren scheutschieten: scheutschieten (Heusden) Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2