e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekenhort, vlaaienhort koekhort: kukōrt (Heusden) Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12
koekoek koekoek: koekoek (Heusden) koekoek III-4-1
koestal koestal: koi̯[stal] (Heusden), kui̯[stal] (Heusden), kōi̯[stal] (Heusden) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets (alg.) koets: koets (Heusden) koets [ZND 28 (1938)] III-3-1
koken (intr.) koken: koken (Heusden), kóókə (Heusden) koken [RND], [ZND 04 (1924)] III-2-3
kolengruis gruis: gruis (Heusden) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1
kolenschop troffel: trōfəl (Heusden), trufəl (Heusden) kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)] III-2-1
kom kom: kom (Heusden, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: kōmə (Heusden) komen [RND] III-1-2
komkommer komkommer: komkommer (Heusden) [ZND 41 (1943)] I-7