e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke gans haan: hǭn (Heusden), wenderik: węnǝrek (Heusden) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Heusden), buk (Heusden) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu mannetje: mɛnəkə (Heusden) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kat (Heusden), kouter (Heusden), kōͅ.tər (Heusden) kater [Goossens 1b (1960)] || mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
maretak leier: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  leier (Heusden) maretak [ZND 01 (1922)] III-4-3
markt markt: in `t midde van de mert (Heusden), in`t midden van de mèrt (Heusden), mɛrt (Heusden) In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer marmer: marmer (Heusden, ... ) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] III-4-4
marter eierwezel: steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  èrwessel (Heusden) steenmarter [ZND 07 (1924)] III-4-2
masker mommebakkes: momebakkes (Heusden), mommebakkes (Heusden) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] III-3-2
mathaak welhaak: węlhōk (Heusden), zichthaak: [zicht]hūǫk (Heusden) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4