e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jam gelei: vroeger zelfgemaakt  sjalij (Heythuysen), jam: jam (Heythuysen), sjèm (Heythuysen) jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3
jammer jammer: et is jao:mer (Heythuysen), ⁄t is jao:mer (Heythuysen), zonde: ⁄t is zundj (Heythuysen), (oud).  et is zuṇdj (Heythuysen) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
jarig zijn jarig zijn: hè is jeurig (Heythuysen), waor jaorig (Heythuysen), verjaren: verjaordj (Heythuysen) Hij is in juli jarig, maar de datum ... ik vergeten. [DC 45 (1970)], [DC 45 (1970)] || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] III-3-2
jas: algemeen jas: jas (Heythuysen) jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] III-1-3
jasje van het mantelpak jasje: jeske (Heythuysen) jasje van het mantelpak [N 23 (1964)] III-1-3
jenever jenever: sjenèver (Heythuysen), schnaps (du.): sjnaps (Heythuysen), snaps (Heythuysen) jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] III-2-3
jeneverbes sleendoorn: -  sleendeuren (Heythuysen), wacholderhout: wachelderhout (Heythuysen) jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)] III-4-3
jeuk jeuk: jeuk (Heythuysen), jeu‧k (Heythuysen), jèù.k (Heythuysen) jeuk [N 07 (1961)] || Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)] III-1-2
jicht jicht: jicht (Heythuysen), reumatiek: reumatiek (Heythuysen) Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joelen stechelen: stechelen (Heythuysen) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1