33410 |
kippenuitgang |
hoenderengat:
hōndǝrǝgāt (L292p Heythuysen),
hoendergat:
hōndǝrgāt (L292p Heythuysen)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
32634 |
kipploeg |
kipploeg:
kep[ploeg] (L292p Heythuysen)
|
Onder kip- of balansploeg wordt verstaan een ploeg met twee ploegbalken, die onder een hoek tegenover elkaar staan en in het midden gesteund worden door een kar met een groot wiel, dat "door de voor" en een kleinwiel, dat "op de voor" loopt. Tijdens het ploegen is een van beide ploeglichamen in werking, terwijl het andere in de lucht hangt. Aan het einde van het stuk wordt de ploeg niet gekeerd, maar omgewipt: men trekt het ene ploeglichaam uit de grond, waardoor het andere aan de grond komt. Wel moet bij het draaien van de paarden de dubbele trekketting onder het kleine landwiel worden doorgehaald. [N 11, 30 + 32e add.; N 11A, 74; monogr.]
I-1
|
22324 |
kiskassen |
schuifelen:
sjufelen (L292p Heythuysen)
|
Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
genoeg gegangen:
gǝnox gǝgaŋǝ (L292p Heythuysen),
ingeschoten kunnen worden:
(het deeg) kan engǝšǭtǝ wē̜rǝ (L292p Heythuysen),
klaar voor de oven:
klǭr vø̄r dǝn ǭvǝ (L292p Heythuysen)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
vaardigkomen:
vèrdig komen (L292p Heythuysen)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
klagen:
klagen (L292p Heythuysen),
lamenteren (<fr.):
lamenteren (L292p Heythuysen)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
hegegerst:
hèkègərst (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaprōs (L292p Heythuysen),
klaprūǝs (L292p Heythuysen),
-
klaproeas (L292p Heythuysen),
klaproos (L292p Heythuysen)
|
klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
26301 |
klauw |
klauw:
klauw (L292p Heythuysen)
|
Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17]
II-3
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
kliǝ (L292p Heythuysen),
klē (L292p Heythuysen)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|