e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweesteense muur tweesteense muur: twiǝstęjnsǝ [muur] (Heythuysen) Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.] II-9
ui, ajuin ooj: ooje (Heythuysen), oojn: mv -e  oojn (Heythuysen), unj: oonj (Heythuysen), mv -e  oonj (Heythuysen), unje: oonje (Heythuysen) [DC 13 (1945)] I-7
uier uier: yi̯ǝr (Heythuysen) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uit (voetbal) uit: oet (Heythuysen) (De bal is) uit. [DC 49 (1974)] III-3-2
uit de voor schieten uitschieten: ūtšētǝ (Heythuysen) Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b] I-1
uitblinken uitblinken: uitblinken (Heythuysen) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitbrander rappelement: rappelement (Heythuysen), uitschieter: oetsjieter (Heythuysen) een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken uitprakkiseren: uitprakkezeren (Heythuysen) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdrogen korsten: korstǝ (Heythuysen) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.] II-1
uiteen poten uitpoten: uitpoten (Heythuysen) De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b] I-5