34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf uitdoen:
ǝt līf ūtdōn (L292p Heythuysen)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
uitschelden:
uitschelden (L292p Heythuysen)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
branjǝrex (L292p Heythuysen)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
ee‧mes slie:p oet doo‧n (L292p Heythuysen),
sjlīē.p ōē.t doo.n (L292p Heythuysen),
slie:p oet doo‧n (L292p Heythuysen),
uitsliepen:
ōē.tsjlīē.pe (L292p Heythuysen)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
34108 |
uitsteeksels in de maag |
wafels:
wǭfǝls (L292p Heythuysen)
|
De grove uitsteeksels in de lebmaag. [N 28, 85]
I-11
|
18925 |
uitstellen |
trekken:
trekken (L292p Heythuysen),
uitstellen:
uitstellen (L292p Heythuysen)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29925 |
uitvoerder |
uitvoerder:
ūt˲vø̄rdǝr (L292p Heythuysen),
voorwerker:
vø̄rwerkǝr (L292p Heythuysen)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustronjtj (L292p Heythuysen),
mestflat:
męstflat (L292p Heythuysen),
mestflater:
męstflātǝr (L292p Heythuysen),
mestvlaai:
męst˲vlāi̯ (L292p Heythuysen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
builen:
bȳlǝ (L292p Heythuysen),
zeven:
zē̜vǝ (L292p Heythuysen)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (L292p Heythuysen),
water:
zien water (L292p Heythuysen),
zeik:
zęi̯k (L292p Heythuysen)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|