e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri het lijf uitdoen: ǝt līf ūtdōn (Heythuysen) Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11
uitschelden uitschelden: uitschelden (Heythuysen) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] III-3-1
uitslag vertonend branderig: branjǝrex (Heythuysen) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen sliepuit doen: ee‧mes slie:p oet doo‧n (Heythuysen), sjlīē.p ōē.t doo.n (Heythuysen), slie:p oet doo‧n (Heythuysen), uitsliepen: ōē.tsjlīē.pe (Heythuysen) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
uitsteeksels in de maag wafels: wǭfǝls (Heythuysen) De grove uitsteeksels in de lebmaag. [N 28, 85] I-11
uitstellen trekken: trekken (Heythuysen), uitstellen: uitstellen (Heythuysen) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvoerder uitvoerder: ūt˲vø̄rdǝr (Heythuysen), voorwerker: vø̄rwerkǝr (Heythuysen) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwerpselen van koeien koestront: kustronjtj (Heythuysen), mestflat: męstflat (Heythuysen), mestflater: męstflātǝr (Heythuysen), mestvlaai: męst˲vlāi̯ (Heythuysen) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitzeven van de zemelen builen: bȳlǝ (Heythuysen), zeven: zē̜vǝ (Heythuysen) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1
urine pis: pis (Heythuysen), water: zien water (Heythuysen), zeik: zęi̯k (Heythuysen) urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1