e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlinder snuffelter: snuffeltêr (Heythuysen), snøfəltɛ.r (Heythuysen), vlinder: vlendər (Heythuysen), vlinder (Heythuysen, ... ) vlinder [Roukens 03 (1937)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlinderdasje nondejuke: nondejuuke (Heythuysen), strikje: strikske (Heythuysen) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) vlo: (oa = kort) mv. vleu  ’n vlŏa (Heythuysen), vloschijt: vleusjíet (Heythuysen) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2
vloeibare gist natte gist: nātǝ gɛs (Heythuysen) De vloeibare gist wordt bij de brouwer van het dorp gehaald. Deze gist kan, in lauw water opgelost, dadelijk met de bloem worden gemengd (Weyns blz. 45). [N 29, 22; L 2, 21a; LB 2, 235] II-1
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg biestmelk: bēsmɛlk (Heythuysen), melk: melk (Heythuysen) Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b] II-1
vloek vloek: vlook (Heythuysen) een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] III-3-1
vloeken sjamfoeteren: vgl. Tiens en Hoegaards Idioticon (pag. 193): sjamfoetter, zie Jean-foutre.  sjamfoeteren (Heythuysen), vloeken: vloeken (Heythuysen) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] III-3-1
vloermortel vloerspecie: vlūr[specie] (Heythuysen) Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.] II-9
vloertegel plavuis: pləvy(3)̄s (Heythuysen) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vocht waarmee het brood wordt gewassen water: water (Heythuysen), wieks: weks (Heythuysen) Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51] II-1