21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waorsjuwen (L292p Heythuysen)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
waken (L292p Heythuysen)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32188 |
wagenmaker |
radmaker:
rātmē̜kǝr (L292p Heythuysen)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
17943 |
waggelen |
slingeren:
slingere (L292p Heythuysen)
|
slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
25214 |
wak in het ijs |
gat:
gāāt (L292p Heythuysen),
open plek:
Opm.: geen naam voor (o als in Fr. Saône).
open plek (L292p Heythuysen)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)]
III-4-4
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (L292p Heythuysen)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20979 |
walnoot |
noot:
mv. näöt
naot (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt men de vrucht van de walnoot of okkernoot (Juglans regia L.)? [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
26220 |
walpin |
ascenter:
ascenter (L292p Heythuysen),
assenpin:
asǝnpen (L292p Heythuysen)
|
De pen of knop vōōr aan de kop van de houten molenas. Zie ook afb. 46. Het woordtype ascenter (l 267, l 292, l 300, Q 36) verwijst ernaar dat de walpin wordt gebruikt om de as op de draaibank te centreren zodat de hals en de pin afgedraaid kunnen worden (Wiessner, pag. 68). [N O, 10e; A 42A, 7; N O, 10d]
II-3
|
25525 |
wan |
wan:
wam (L292p Heythuysen),
wan (L292p Heythuysen)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
wandelen:
wanjelen (L292p Heythuysen)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|