e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dennentakje met een pluim poes: pōes (Heythuysen) Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel poest: poest (Heythuysen) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3
desemen gist in het broodbeslag doen: ges in ⁄t broodbeslag doen (Heythuysen) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
deugniet deugniet: deugniet (Heythuysen), smeerlap: smèrlap (Heythuysen) een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deur deur: dø̜̄r (Heythuysen) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurknop, deurklink klink: klink (Heythuysen), knop: knoep (Heythuysen) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
deurkruk, deurklink klink: kleŋk (Heythuysen), knop: knup (Heythuysen) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9
diarree aan de schijt zijn: anǝ šīt zīn (Heythuysen), buikloop: bōēkloup (Heythuysen), dunne, de -: an d`n dunne (Heythuysen) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] I-11, III-1-2
dienblad dienblaadje: dī.nblēͅtjə (Heythuysen), dienblad: dēnblāt (Heythuysen), schaal: in cafe\'s  šōͅl (Heythuysen) dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)] III-2-1
diep diep: dēp (Heythuysen) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1