e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak om de voor af te hakken hak: hak (Heythuysen) Een hak die men (in plaats van de in het vorige lemma bedoelde schop) gebruikt om de bovenlaag van de om te spitten voor af te hakken en in de open voor te brengen. Meestal is dat een grote hak, waarvan het (doorgaans hartvormige) blad even breed is als dat van de spade. Om de voor vlak te kunnen afhakken is de hoek tussen het blad en de steel kleiner dan bij een hak waarmee men de grond loskapt. [N 11A, 149a; N 18 add.; div.; monogr.] I-1
hak van een schoen hak: hak (Heythuysen, ... ) hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3
hakbak vloot: vlūǝt (Heythuysen) De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114] II-1
haken haken: heuken (Heythuysen), stroppen: stroppen (Heythuysen) Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] III-1-3
hakmes heep: hieïp (Heythuysen), hiĕjep (Heythuysen) hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] III-2-1
half- of stiefbroer halfbroer: halfbroor (Heythuysen), hallefbroor (Heythuysen), stiefbroer: steefbroor (Heythuysen) half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: halfzöster (Heythuysen), hallefzöster (Heythuysen), stiefzuster: steefzuster (Heythuysen) half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
halfdiep ploegen omploegen: [omploegen] (Heythuysen) Men kan een akker, zodra het (eerste) gewas eraf is, zonder voorbewerking met een halfdiepe voor omploegen voor het volgende gewas of om hem daarna te eggen, te bemesten en diep om te ploegen. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata pleogen en halve voor. [N 11A, 110c + d; JG 1b add.; monogr.] I-1
halfhemd front: front (Heythuysen) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
halfsteense muur halfsteense muur: halǝfstęjnsǝ [muur] (Heythuysen) Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.] II-9