32756 |
hak om de voor af te hakken |
hak:
hak (L292p Heythuysen)
|
Een hak die men (in plaats van de in het vorige lemma bedoelde schop) gebruikt om de bovenlaag van de om te spitten voor af te hakken en in de open voor te brengen. Meestal is dat een grote hak, waarvan het (doorgaans hartvormige) blad even breed is als dat van de spade. Om de voor vlak te kunnen afhakken is de hoek tussen het blad en de steel kleiner dan bij een hak waarmee men de grond loskapt. [N 11A, 149a; N 18 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen,
L292p Heythuysen)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25455 |
hakbak |
vloot:
vlūǝt (L292p Heythuysen)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
18791 |
haken |
haken:
heuken (L292p Heythuysen),
stroppen:
stroppen (L292p Heythuysen)
|
Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19692 |
hakmes |
heep:
hieïp (L292p Heythuysen),
hiĕjep (L292p Heythuysen)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbroor (L292p Heythuysen),
hallefbroor (L292p Heythuysen),
stiefbroer:
steefbroor (L292p Heythuysen)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzöster (L292p Heythuysen),
hallefzöster (L292p Heythuysen),
stiefzuster:
steefzuster (L292p Heythuysen)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
32694 |
halfdiep ploegen |
omploegen:
[omploegen] (L292p Heythuysen)
|
Men kan een akker, zodra het (eerste) gewas eraf is, zonder voorbewerking met een halfdiepe voor omploegen voor het volgende gewas of om hem daarna te eggen, te bemesten en diep om te ploegen. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata pleogen en halve voor. [N 11A, 110c + d; JG 1b add.; monogr.]
I-1
|
18713 |
halfhemd |
front:
front (L292p Heythuysen)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30094 |
halfsteense muur |
halfsteense muur:
halǝfstęjnsǝ [muur] (L292p Heythuysen)
|
Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.]
II-9
|