20548 |
jam |
gelei:
vroeger zelfgemaakt
sjalij (L292p Heythuysen),
jam:
jam (L292p Heythuysen),
sjèm (L292p Heythuysen)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
et is jao:mer (L292p Heythuysen),
⁄t is jao:mer (L292p Heythuysen),
zonde:
⁄t is zundj (L292p Heythuysen),
(oud).
et is zuṇdj (L292p Heythuysen)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hè is jeurig (L292p Heythuysen),
waor jaorig (L292p Heythuysen),
verjaren:
verjaordj (L292p Heythuysen)
|
Hij is in juli jarig, maar de datum ... ik vergeten. [DC 45 (1970)], [DC 45 (1970)] || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L292p Heythuysen)
|
jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske (L292p Heythuysen)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
jenever:
sjenèver (L292p Heythuysen),
schnaps (du.):
sjnaps (L292p Heythuysen),
snaps (L292p Heythuysen)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
sleendoorn:
-
sleendeuren (L292p Heythuysen),
wacholderhout:
wachelderhout (L292p Heythuysen)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (L292p Heythuysen),
jeu‧k (L292p Heythuysen),
jèù.k (L292p Heythuysen)
|
jeuk [N 07 (1961)] || Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jicht (L292p Heythuysen),
reumatiek:
reumatiek (L292p Heythuysen)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
stechelen:
stechelen (L292p Heythuysen)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|