id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34256 | kneden | kneden: knaǝi̯ǝ (Heythuysen) | De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11 |
17921 | knellen | knellen: knellen (Heythuysen), nijpen: niepe (Heythuysen), wringen: wringen (Heythuysen) | Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18174 | knellen, gezegd van schoenen | duwen: duje (Heythuysen), knellen: knellen (Heythuysen) | drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3 |
24186 | kneu | heikneuter: #NAME? heikneuter (Heythuysen), vlasvink: vlasvink (Heythuysen) | kneu III-4-1 |
26318 | kneveltouw | kroptouw: krǫptǫw (Heythuysen) | Het gesplitste touw onderaan de luireep of de strop of lus waaraan men de zak bevestigt. De watermolen in Q 99* had aan het uiteinde van de luiketting een kwast die bestond uit roffelen (røfǝlǝ) en franjelen (frānjǝlǝ). [N O, 25f; Jan 233 add.; A 42A, 44 add.] II-3 |
17677 | knie | knie: kni (Heythuysen) | knie [RND] III-1-1 |
27552 | kniebeschermer | knie-/knijbeschermer: knibǝšɛrmǝr (Heythuysen) | Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.] II-9 |
18874 | kniezen | kniezen: kniezen (Heythuysen) | een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
17920 | knijpen | nijpen: niepe (Heythuysen), niepen (Heythuysen) | Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
22363 | knikker | kuls: köls (Heythuysen), Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 123]. köls (Heythuysen) | knikker [SND (1991)] || Knikker. III-3-2 |