24393 |
koolwitje |
snuffelter:
snuffelter (L292p Heythuysen),
vlinder:
vlinder (L292p Heythuysen)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21499 |
kooppenning |
godscent:
goͅtseͅnt (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt men bij u de kooppenning (gegeven als bewijs dat een koop gesloten is)? [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
26187 |
koordje |
kortkoord:
kortkoord (L292p Heythuysen)
|
De kortste van de twee, drie of vier slaglijnen die aan de top van de wiek zit. [N O, 5g; A 42A, 71]
II-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
kors (L292p Heythuysen)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
33806 |
koot |
voorkoot:
vø̄rkūǝt (L292p Heythuysen)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (L292p Heythuysen)
|
De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.]
II-8
|
25412 |
kop verwijderen |
afhouwen:
āfhǫwǝ (L292p Heythuysen)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppelen (L292p Heythuysen)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
haak:
hǭk (L292p Heythuysen),
trekhaak:
trękhǭk (L292p Heythuysen)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|