id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30142 | koppenlaag | kopse laag: kǫpsǝ lǭx (Heythuysen), patijtse laag: pastītsǝ lǭx (Heythuysen) | Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.] II-9 |
30069 | koppenmaat | koppenmaat: kǫpǝmǭt (Heythuysen) | De breedte van één steenkop plus één stootvoeg. In Q 97 bedroeg deze eenheid ¬± 11,5 cm. Zie ook het lemma 'Kop' in wld ii.8, pag. 76 en afb. 28 en 41. [N 31, 8b] II-9 |
30133 | koppenverband | halfsteens verband: halǝfštęjns ˲vǝrbantj (Heythuysen), koppenverband: kǫpǝvǝrbantj (Heythuysen) | Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b] II-9 |
19325 | koppig | eigenwijs: eigenwies (Heythuysen), steegs: stēxs (Heythuysen) | [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] I-9, III-1-4 |
19326 | koppig zijn | koppen: koppen (Heythuysen) | koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
26164 | kopspie | assekopspieën: assekopspieën (Heythuysen), kijlen: kijlen (Heythuysen) | De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3 |
20109 | korenbloem | korenbloem: korǝblōm (Heythuysen), - korebloom (Heythuysen), kôrebloom (Heythuysen) | Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3 |
32536 | korf | korf: kǫrǝf (Heythuysen) | In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12 |
24539 | kornoelje (alg.) | konkernoelje: kŏnkermoelie (Heythuysen) | De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)] III-4-3 |
20617 | korst | korst: korst (Heythuysen) | korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3 |