19365 |
leep, doortrapt |
de duivel te slim af:
de duvel te slim af (L292p Heythuysen),
uit de hel gekropen toen de duivel sliep:
uit de hel gekroope toe de duvel slaap (L292p Heythuysen)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31157 |
leerschalmmes |
leerschaaf:
leerschaaf (L292p Heythuysen)
|
Mes waarmee men het leer schalmt. Het bestaat uit een houten handgreep met een verstelbaar mes dat het leer op de gewenste dikte schaaft. Zie afb. 72. [N 36, 35]
II-10
|
31158 |
leertang |
leertrektang:
leertrektang (L292p Heythuysen)
|
Tang met getande uiteinden waarin men een stuk leer kan vasthouden tijdens verschillende bewerkingen. [N 36, 37]
II-10
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbek:
WLD
leəuwebek (L292p Heythuysen)
|
Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33883 |
leewater |
leewater:
lēwātǝr (L292p Heythuysen)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
est:
ęst (L292p Heythuysen),
legnest:
lęknęst (L292p Heythuysen)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
20580 |
lekkerbek |
goede eter:
gooiə éétər (L292p Heythuysen),
lekkerbek:
lekkerbek (L292p Heythuysen)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22649 |
lemen knikker |
leembakker:
leimbekker (L292p Heythuysen)
|
Van leem gebakken knikker.
III-3-2
|
25627 |
leng |
leng:
lɛŋ (L292p Heythuysen),
slijmerig:
slīmǝrǝx (L292p Heythuysen),
zuur:
zōr (L292p Heythuysen)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
lenig
gezwank (L292p Heythuysen)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|