18051 |
litteken |
kauwgoud:
kauwgaut (L292p Heythuysen),
litteken:
litteikə (L292p Heythuysen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̜̄kǝn (L292p Heythuysen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
23311 |
lof |
lof:
ət loͅf (L292p Heythuysen)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (L292p Heythuysen)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
21686 |
loon |
traktement:
traktement (L292p Heythuysen)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25604 |
loonbakken |
huisbakken:
hūs bakǝ (L292p Heythuysen),
loonbakken:
luǝnbakǝ (L292p Heythuysen)
|
Het bakken van deeg dat door de mensen bij de bakker wordt gebracht. De bakker krijgt hiervoor een vergoeding. Volgens de informant van L 291 brachten de boeren en burgers hun gemengd deeg naar de bakker. Dit was zeer lastig spul, omdat de samenstelling verschilde en de rijsgraad eveneens. Dikwijls sloeg het in de oven neer. [N 29, 98]
II-1
|
20132 |
loops |
loops:
løͅi̯ps (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
26067 |
loopstaken |
keerbalken:
keerbalken (L292p Heythuysen)
|
De twee schuine balken aan weerszijden van het uiteinde van de staart van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48d; A 42A, 101]
II-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
sjeut (L292p Heythuysen)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wagǝlǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|