25403 |
metalen broeibak |
broeiketel:
brø̄jkē̜tǝl (L292p Heythuysen)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlīǝr (L292p Heythuysen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L292p Heythuysen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metseldraad:
mɛtsǝldrǭt (L292p Heythuysen),
metselkoord:
mętsǝlkō̜rt (L292p Heythuysen),
metseltouw:
mętsǝltǫw (L292p Heythuysen)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
gele zand:
gē̜lǝ zantj (L292p Heythuysen),
maaszand:
mās˲zantj (L292p Heythuysen),
metselzand:
mętsǝlzantj (L292p Heythuysen),
papzand:
pap˲zantj (L292p Heythuysen),
scherp zand:
šɛrǝp ˲zantj (L292p Heythuysen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
droogworst:
dreugworst (L292p Heythuysen),
drûuchwòrst (L292p Heythuysen),
snijworst:
snieworst (L292p Heythuysen)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
medam (L292p Heythuysen),
vrouw:
vrouw (L292p Heythuysen)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəch (L292p Heythuysen)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
middagdutje:
middagdutje (L292p Heythuysen)
|
Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
ungeren (ww.):
ŭnjere (L292p Heythuysen),
#NAME?
unjere (L292p Heythuysen)
|
middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|