25063 |
mondvol |
moelvol:
moelvol (L292p Heythuysen)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
⁄t is sjôen wéér (L292p Heythuysen)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (L292p Heythuysen),
stuk vis:
stök vés (L292p Heythuysen)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
mompelen:
mompelen (L292p Heythuysen),
mopperen:
mopperen (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
murge (L292p Heythuysen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knŏĕjen (L292p Heythuysen),
modderen:
modderen (L292p Heythuysen)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
kalk:
kalǝk (L292p Heythuysen),
specie:
špēsi (L292p Heythuysen),
spijs:
špīs (L292p Heythuysen)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30009 |
mortel bereiden |
spijs maken:
(spijs) mākǝ (L292p Heythuysen),
spijs mengen:
špīs meŋǝ (L292p Heythuysen)
|
De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.]
II-9
|
30017 |
mortelbak |
spijsbak:
[spijs]˱bak (L292p Heythuysen)
|
Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.]
II-9
|
30008 |
mortelbed |
één bed spijs:
ęjn˱ bęt špīs (L292p Heythuysen)
|
De hoeveelheid mortel die in één keer wordt klaargemaakt. In Q 198 werd een hoeveelheid mortel bereid die voldoende was om 'vier stootskarren' ('vīr štutskarǝ') te vullen. De woordtypen 'één molen spijs' (Q 20) en 'één molen' (K 359, Q 83) wijzen op het gebruik van een cementmolen bij het maken van de mortel. Zie voor het woordtype 'malooi' (P 176b) ook het lemma 'Malooi' in wld ii.3, pag. 157. [N 30, 42; monogr.]
II-9
|