id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21348 | nors | bars: bars (Heythuysen), zuur: zoor (Heythuysen) | onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)] III-3-1 |
33559 | notenboom | notenboom: - naoteboum (Heythuysen) | okkernoot [DC 17 (1949)] I-7 |
33501 | notendop | bast: bast (Heythuysen) | De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7 |
18938 | obstakel | mishand: mishand (Heythuysen) | iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)] III-1-4 |
24903 | ochtend (vanmorgen | de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]: ⁄s murgens (Heythuysen) | s morgens) [N 91 (1982)] III-4-4 |
24947 | oever | boord: baord (Heythuysen), baort (Heythuysen), kant: kantj (Heythuysen) | oever [DC 02 (1932)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] III-4-4 |
32574 | ogenschijnlijk goed bemesten | een scholkje voordoen: ǝn šø̜lǝkskǝ vø̜̄rdōn (Heythuysen) | Een akker bij gebrek aan mest of uit zuinigheid alleen aan de kanten of aan de zijde van de weg goed bemesten, om later het daar goed gedijende gewas de indruk te laten wekken, dat het stuk in zijn geheel goed bemest werd. [N 11A, 32] I-1 |
33558 | okkernoot | noot: - naot (Heythuysen) | okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] I-7 |
20547 | olie | olie: aolĭĕ (Heythuysen), sla-olie: sla-olie (Heythuysen) | olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3 |
17916 | omarmen | omarmen: omermen (Heythuysen), omarmvollen: omervĕlen (Heythuysen), omspannen: omspanne (Heythuysen) | omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)] III-1-2 |