20557 |
ooft |
ooft:
ōͅft (L292p Heythuysen),
ooften:
aofte (L292p Heythuysen),
aoftə (L292p Heythuysen)
|
hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)] || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
o.ugən (L292p Heythuysen)
|
ogen [RND]
III-1-1
|
33076 |
oogst binnenhalen |
bijeenvaren:
bīęi̯nvārǝ (L292p Heythuysen),
binnenhalen:
bɛnǝhǭlǝ (L292p Heythuysen),
binnenvaren:
bɛnǝvārǝ (L292p Heythuysen)
|
Als de schoven lang genoeg gedroogd hebben op het veld wordt het graan binnengehaald. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het vervoeren van de graanoogst van het veld naar de schuur bijeen. Dit gebeurde met dezelfde hoogkar en met hetzelfde gereedschap (gaffel) als bij de hooioogst; zie aflevering I.3, paragraaf 5, voor dit lemma met name ''hooi binnenhalen'' (5.3.1). Vaak ging het binnenhalen van de laatste kar met enige feestelijkheden gepaard. In L 286, 312 en 314 wordt aangetekend dat er dan rijstepap werd gegeten; in Q 117a dat men met deze laatste wagen een omweg maakte langs enkele café''s. In Q 19 wordt het oogstfeest martelgaus genoemd (in Q 32 wordt met ''martǝlgǭs'' de laatste te dorsen schoof aangeduid). In Q 34 wordt er op de laatste kar een meiboom meegevoerd; de laatste kar binnenhalen heet er dan ook: de mei invaren en deze uitdrukking kent men ook in Q 198b. Het kabaal dat gemaakt wordt bij het binnenhalen van de laatste kar noemt men in Q 211: ''juxǝlǝ'' (iteratief van ''juichen''), terwijl in dezelfde plaats wordt opgegeven dat één van de knechts bij die gelegenheid eerbetoon bracht ''(hǭfǝšǝ)'' aan de boerin, door haar de schoenen te poetsen (dǝ šǫ] re] māxǝ). Er konden twee kaarten van het materiaal getekend worden: één met ''halen'' als kernwoord (kaart 51), waarbij men het gezichtspunt van de boerderij inneemt en één met ''varen'' als kernwoord (kaart 52), waarbij men de handeling vanuit het gezichtspunt van het veld beziet.' [N 15, 39; JG 1a, 1b; A 16, 4d; A 23, 16.2; Lu 1, 16.2; monogr.]
I-4
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
pips:
pupsen (L292p Heythuysen)
|
vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20356 |
oom |
oom:
ome (L292p Heythuysen),
oome (L292p Heythuysen),
öm (L292p Heythuysen),
maar: oome Piet
ôôm (L292p Heythuysen),
neen
oeäme (L292p Heythuysen)
|
oom [ZND 11 (1925)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
u.ərə (L292p Heythuysen)
|
oren [RND]
III-1-1
|
21628 |
oord? |
oortje:
Opm. uitspraak: Fr. le coeur.
eurtje (L292p Heythuysen)
|
Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19284 |
oordelen |
besluiten:
besloeten (L292p Heythuysen)
|
door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18238 |
oorknop |
oorknop:
oorknop (L292p Heythuysen)
|
sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oorbel (L292p Heythuysen)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|