29979 |
optoppen, oplangen |
opsteigeren:
ǫpstęjgǝrǝ (L292p Heythuysen)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
29980 |
optopper |
verlengpaal:
vǝrleŋpǭl (L292p Heythuysen
[(meervoud: vǝrleŋpø̜̄l)]
)
|
Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b]
II-9
|
25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
āfsni-jǝ (L292p Heythuysen)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
24460 |
otter |
otter:
òttər (L292p Heythuysen),
ôttər (L292p Heythuysen)
|
otter [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oud paard:
ǭt pē̜rt (L292p Heythuysen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oud mens:
⁄ne aoje mins (L292p Heythuysen)
|
oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20319 |
oude vrouw |
oud mens:
⁄n aod mins (L292p Heythuysen)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaarsavond:
aodjaorsaoventj (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudjaarsdag:
aodjaorsdaa.g (L292p Heythuysen),
aodjaorsdaag (L292p Heythuysen)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
òjers (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
ja
ôjers (L292p Heythuysen)
|
ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|