29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pęrts˲gǝtȳx (L292p Heythuysen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
24546 |
paardezuring |
paardsblader:
WLD
péérsblaajer (L292p Heythuysen),
zulker:
WLD Additie bij vraag 38: zulker voor: Rumex acetoxella (schapezuring)
zulker (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Paardezuring (rumex aquaticus). De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij de bladsteel, diep ingesneden (hartvormig). De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets op [N 92 (1982)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
grote knecht:
gruǝtǝ [knecht] (L292p Heythuysen),
paardsknecht:
pɛrs[knecht] (L292p Heythuysen)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
pacht:
pacht (L292p Heythuysen)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33333 |
pachtboer |
halfer:
halfǝr (L292p Heythuysen),
pachter:
pęxtǝr (L292p Heythuysen)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
pechte (L292p Heythuysen)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33334 |
pachtersvrouw |
halferse:
halfǝrsǝ (L292p Heythuysen)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
pad:
pet (L292p Heythuysen),
pèt (L292p Heythuysen)
|
pad [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddenkaas:
pɛ̝dəki.əs (L292p Heythuysen)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
17874 |
pak slaag |
pak smeer:
pak smèr (L292p Heythuysen),
slaag:
sjlèg (L292p Heythuysen),
zwens:
zwens (L292p Heythuysen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|