19869 |
schuurmiddel |
zand:
zantj (L292p Heythuysen),
zāntj (L292p Heythuysen)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
poort:
[poort] (L292p Heythuysen),
schuurdeur:
šø̄rdø̜̄r (L292p Heythuysen),
schuurpoort:
šø̄rpǫrt (L292p Heythuysen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schop:
sjop (L292p Heythuysen)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30559 |
schuurwerk |
schuurwerk:
šōrwęrǝk (L292p Heythuysen)
|
Manier van pleisteren waarbij op de eerste pleisterlaag slechts één afwerklaag wordt aangebracht, de zogenaamde schuurlaag. Deze laag wordt, nadat hij onder de rij is vlakgestreken, met een raapbord en een weinig water nageschuurd. [N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
19063 |
schuw |
schuw:
sjoew (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (L292p Heythuysen)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
selderie (L292p Heythuysen)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
sering:
-
sering (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
[DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
servies (L292p Heythuysen)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
kleitje (L292p Heythuysen),
lapje:
lepke (L292p Heythuysen)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|