26186 |
slaglijnen |
slaglijnen:
slaglijnen (L292p Heythuysen)
|
De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71]
II-3
|
24375 |
slak |
slak:
sjlek (L292p Heythuysen),
slek (L292p Heythuysen)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
29992 |
slakkencement |
slakkencement:
šlakǝsǝmęnt (L292p Heythuysen)
|
Cementsoort die wordt verkregen door gegranuleerde basische hoogovenslakken met droog gebluste vette of hydraulische kalk te vermengen, waarbij, al dan niet, een de bindtijd regelende toeslag wordt bijgevoegd. Tot deze soort behoort onder andere de witte Portlandcement (witte cement, Dijckerhoffcement). Deze bezit een bijna witte kleur tengevolge van het lage ijzergehalte. Slakkencement wordt niet voor gewapend beton gebruikt. Zie voor het woorddeel 'kraaien-' in het woordtype 'kraaiencement' (Q 222) ook het Waalse 'crahê', ø̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄. [N 30, 35b]
II-9
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
sjlekkenōēs (L292p Heythuysen),
slakkenhuisje:
slekkenhoes, —huuske (L292p Heythuysen)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slang (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
slank:
slank (L292p Heythuysen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
slāōperig (L292p Heythuysen)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32573 |
slecht bemesten |
uitmergelen:
ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (L292p Heythuysen)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|
18246 |
slecht gekleed persoon |
lompenkramer:
lompekréémer (L292p Heythuysen)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17542 |
slecht groeien |
slecht groeien:
slecht groeien (L292p Heythuysen)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|