17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17988 |
bleek zien |
schamel:
sjèmel (L292p Heythuysen),
vazel:
vazel (L292p Heythuysen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekken (L292p Heythuysen)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18109 |
blikaars |
kipaars:
kipaars (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)] || Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L292p Heythuysen),
bliksəm (L292p Heythuysen)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemaafleijer (L292p Heythuysen)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
’t bliksemtj (L292p Heythuysen),
weerlichten:
’t wèrlichtj (L292p Heythuysen)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29006 |
blinde naad |
blinde naad:
blinde naad (L292p Heythuysen)
|
De naad die ontstaat bij het binnenstebuitennaaien. [N 36, 45]
II-10
|
25384 |
bloed roeren |
bloed roeren:
blōt rø̄rǝ (L292p Heythuysen)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
bloodloes (L292p Heythuysen)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|