20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopwagen:
loupwagen (L292p Heythuysen)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19261 |
toestemming |
toestemming:
toestemming (L292p Heythuysen)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19663 |
toilet |
bestekamer:
beͅstəkāmər (L292p Heythuysen),
huisje:
yskə (L292p Heythuysen)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17859 |
tollen |
in de wind meedraaien:
in de windj met drĕjen (L292p Heythuysen)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19542 |
tondeldoos |
tondelpot:
tŏndjelpot (L292p Heythuysen)
|
tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17727 |
tonen |
laten zien:
laten zien (L292p Heythuysen)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
toŋ (L292p Heythuysen)
|
De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.]
II-9
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (L292p Heythuysen)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30128 |
tongewelf |
tongewelf:
tongǝwø̜lǝf (L292p Heythuysen)
|
Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel of een ellips is. [N 32, 22b]
II-9
|
32056 |
toogpin |
drijfpen:
drīfpęn (L292p Heythuysen)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|