e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vriezenx vriezen: vreezen (Heythuysen) vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vrijgezel vrijgezel: vrijgezel (Heythuysen) vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)] III-2-2
vroedvrouw juffrouw: juffrouw (Heythuysen), wijsvrouw: wiezvrouw (Heythuysen), wīēsfròw (Heythuysen), wīēsvrouw (Heythuysen, ... ), is tevens verpleegster tot de moeder weer over de vloer is  wiesvrouw (Heythuysen) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw [ZND 08 (1925)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)] III-2-2
vroegmis vroegmis: də vrø.məs (Heythuysen) vroegmis [RND] III-3-3
vrolijk vrolijk: vrolijk (Heythuysen) een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)] III-1-4
vrouw vrouw: vro.uw (Heythuysen, ... ) vrouw [RND], [RND] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon vrouw: vrouw (Heythuysen, ... ) vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vrouwelijk kalf vaars: vē̜rs (Heythuysen) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hoentje: hø̄nkǝ (Heythuysen), pulletje: pø̜lkǝ (Heythuysen) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk lam germpje: germkǝ (Heythuysen) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12