24346 |
wandluis |
wandluis:
wandjloes (L292p Heythuysen)
|
wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17755 |
wang |
wang:
wang (L292p Heythuysen),
waŋ (L292p Heythuysen)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
25674 |
wanmolen |
wan:
wan (L292p Heythuysen),
wanmolen:
wanmø̄lǝ (L292p Heythuysen)
|
Het werktuig waarmee de gerst na aankomst in de mouterij gereinigd wordt. Een trieur is een modernere, volmaaktere uitvoering van de wanmolen. Volgens de invuller uit L 377 wordt de gerst meestal niet eerst gereinigd, maar gaat direct in water. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''trieur''. [N 35, 1; N 35, 8]
II-2
|
18268 |
want |
want:
wante (L292p Heythuysen)
|
wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
wērm (L292p Heythuysen),
wèr(ə)m (L292p Heythuysen)
|
warm [DC 44 (1969)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
voerteil:
Om voeder voor de beesten in te mengen of aan te maken.
voorteil (L292p Heythuysen),
wasteil:
wordt was in gekookt.
wasteil (L292p Heythuysen)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25723 |
water opbrengen |
aanwateren:
ānwātǝrǝ (L292p Heythuysen)
|
Beslagwater in de beslagkuip brengen. [N 36, 35a; monogr.]
II-2
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (L292p Heythuysen),
wasem:
wasem (L292p Heythuysen)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
stevel:
steevels (L292p Heythuysen)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L292p Heythuysen)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|