24845 |
boomkruin |
kroon:
kroon (L292p Heythuysen)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
alleen in kandidaatsscriptie
boumkroeper, boumkuuperke (L292p Heythuysen)
|
boomkruiper
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
leeuwerik:
lē:wərik (L292p Heythuysen)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
boompiepertje:
boompieper(ke) (L292p Heythuysen),
grasmusje:
graasmöske (L292p Heythuysen)
|
boompieper
III-4-1
|
34565 |
boomwagen |
marjan:
marjan (L292p Heythuysen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
18698 |
boordenknoopje |
koppelknoopje:
koppelknuipke (L292p Heythuysen)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18863 |
boos |
vuil:
vuil (L292p Heythuysen)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19600 |
bord |
telder:
teijer (L292p Heythuysen)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
schap:
sjāāp (L292p Heythuysen),
schapje:
sjaepke (L292p Heythuysen),
sjèpke (L292p Heythuysen)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
borduren (L292p Heythuysen)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|