18324 |
zak op een schort |
tas:
tes (L292p Heythuysen)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tèsje plak (L292p Heythuysen)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
tasgeld:
tesgeldj (L292p Heythuysen),
tesgeld:
cf. WNT s.v. "tasch..... in Z. en O. Nederl. veelal tesch, tessche"; cf. WNT s.v. "tesch"; cf. id. VD s.v. "II. tes""(gew. bijv. van tas) zak
tesgeldj (L292p Heythuysen)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
horloge:
gelozie (L292p Heythuysen),
uur:
oer (L292p Heythuysen),
oor (L292p Heythuysen)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19436 |
zand strooien |
strooien:
struien (L292p Heythuysen)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korentje:
kèùrkə zanjtj (L292p Heythuysen)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30152 |
zandsteen |
kunrader steen:
kønrādǝr štęjn (L292p Heythuysen)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L292p Heythuysen)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zaniken (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
zeiken:
zeiken (L292p Heythuysen),
zemelen:
zemelen (L292p Heythuysen)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
broek:
brook (L292p Heythuysen)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|