26306 |
bovenbonkelaar |
bonkelaar:
bonkelaar (L292p Heythuysen)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
toep (L292p Heythuysen)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25497 |
bovenkant van een peperkoek |
kruin:
kruin (L292p Heythuysen)
|
[N 29, 94a]
II-1
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
korst (L292p Heythuysen),
kruin:
krȳn (L292p Heythuysen)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēxt (L292p Heythuysen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
alijk:
Bijv.: n alike botterham.
alik (L292p Heythuysen)
|
heel (graadwoord)
III-4-4
|
26131 |
bovenring |
kruiring:
kruiring (L292p Heythuysen)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
voor het braden van vlees. id. casserölke.
brōādpan (L292p Heythuysen),
kasserol:
kastaol (L292p Heythuysen)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braotworst (L292p Heythuysen)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
brááf (L292p Heythuysen),
het kiendj is braaf (L292p Heythuysen),
lief:
het kindj is leef (L292p Heythuysen)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|