| 25493 |
broodkorst |
kapje:
kɛpkǝ (L292p Heythuysen),
kop:
kop (L292p Heythuysen)
|
De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.]
II-1
|
| 19531 |
broodmes |
broodmes:
boven de a hoort nog een ?.
brŏĕadmèts (L292p Heythuysen)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 25500 |
broodoven |
broodoven:
bruǝtǭǝvǝ (L292p Heythuysen),
oven:
ǭvǝ (L292p Heythuysen)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
| 25617 |
broodrek |
hort:
%%meervoud%%
hōrtǝ (L292p Heythuysen),
rek:
ręk (L292p Heythuysen)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
| 25494 |
broodslot |
hart:
hɛrt (L292p Heythuysen),
overslag:
ø̄vǝršlāx (L292p Heythuysen)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
| 25658 |
brouwer |
brouwer:
brǭwǝr (L292p Heythuysen)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
| 25672 |
brouwgraan |
gerst:
gęrst (L292p Heythuysen),
koren:
kǭrǝ (L292p Heythuysen)
|
Het graan dat in de mouterij tot mout verwerkt wordt. Gebruikte men vroeger verschillende graansoorten, de laatste tientallen jaren daarentegen verwerkt men vrijwel uitsluitend gerst als basisgrondstof, omdat deze graansoort zeer zetmeelrijk is, haar kiemvermogen sterk is en de versuikering snel en regelmatig geschiedt (Claessen, pag. 2.1). De invuller uit L 210 merkt op dat de gerst werd betrokken uit Tjsechoslowakije en Zuid-Polen en bovendien dat Hannamout de beste gerst was. Tegenwoordig gebruikt men zomergerst, omdat die minder eiwit bevat. De zegsman uit L 290 vermeldt dat de beste gerst uit Tsjechoslowakije kwam. Later werd de mout gebruiksklaar aangeleverd. In de oorlog gebruikte men bij gebrek aan grondstoffen ook ma√Øsmeel en havermeel met toevoeging van witte siroop (melasse). De respondent uit L 318 noemt als aanlevergebieden voor gerst Oostenrijk, Hongarije, Australië en de provincie Zeeland. Vraag N 35, 16 luidde: "Het graan dat in de brouwerij arriveerde om verwerkt te worden. "Doordat in de vraag het woord brouwerij in plaats van mouterij werd gebruikt en een aantal brouwerijen geen eigen mouterij bezat of in ieder geval de mout gebruiksklaar aangeleverd kreeg (L 290, 387), is het verklaarbaar dat enkele invullers op genoemde vraag het woordtype "mout" hebben geantwoord. [N 35, 16; monogr.]
II-2
|
| 25709 |
brouwmeester |
brouwer:
brǫwǝr (L292p Heythuysen)
|
De leidinggevende persoon die belast is met de voornaamste werkzaamheden in het brouwhuis zoals beslaan, aftrekken en klaren, koken en wort koelen. Uit de opgaven blijkt dat in de meeste kleine brouwerijen de brouwmeester alle hierboven genoemde werkzaamheden zelf deed, soms bijgestaan door een of meer helpers. Daarom zijn de antwoorden op de vragen N 35, 58a/b/ c/d in dit lemma samengevoegd. Alleen de brouwerij in L 362 kent voor ieder van de werkzaamheden een specifieke arbeider terwijl men in L 294, P 120 en Q 95 voor het koelen van de wort een aparte koeler in dienst heeft. In L 325 was de brouwersknecht verantwoordelijk voor het klaren en aftrekken. [N 35, 58a; N 35, 58b; N 35, 58c; N 35, 58d]
II-2
|
| 25708 |
brouwsel |
brouw:
brǫw (L292p Heythuysen),
brouwsel:
brǫwsǝl (L292p Heythuysen)
|
De hoeveelheid bier die in een keer wordt gebrouwen. Een "brouwsel" is volgens de invuller uit Q 20 dertig hectoliter. [N 35, 57; N 35, 21; monogr.]
II-2
|
| 21169 |
brug |
brug:
brøk (L292p Heythuysen)
|
brug [RND]
III-3-1
|