26482 |
drietakrijn |
drietakrijn:
drietakrijn (L292p Heythuysen)
|
Rijn met drie rijntakken. [A 42A, 21]
II-3
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
koekerel (L292p Heythuysen),
koekerèl (L292p Heythuysen),
kokkərel (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || Tol.
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drīēfzanjtj (L292p Heythuysen)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkemmer:
dreŋkømǝr (L292p Heythuysen)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
pint:
pintj (L292p Heythuysen)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
de dorst verslaan:
verslaon (L292p Heythuysen),
lessen:
lessen (L292p Heythuysen)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19562 |
drinkglas met voet |
schopje:
sjöpke (L292p Heythuysen)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
kuil:
kūl (L292p Heythuysen)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
drab:
drab (L292p Heythuysen)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (L292p Heythuysen),
záátlap (L292p Heythuysen),
zuiplap:
zoeplap (L292p Heythuysen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|