25232 |
droog blijven |
het blijft droog:
ət blĭĕftj drûuch (L292p Heythuysen),
het houdt hem droog:
ət héltj ət əm drûuch (L292p Heythuysen),
t blijft over]:
’t drieftj euver (L292p Heythuysen)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L292p Heythuysen),
ps. boven de ‰ staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.
drēūg (L292p Heythuysen)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
drø̄x˂dōk (L292p Heythuysen),
vaatdoek:
vāt˂dōk (L292p Heythuysen)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
tuitenrek:
tø̜i̯tǝrɛk (L292p Heythuysen)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
25479 |
droogzolder |
zolder:
zøldǝr (L292p Heythuysen)
|
De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c]
II-1
|
20554 |
drop |
peksuikerwater:
pèksokkerwater (L292p Heythuysen),
pekwater:
péékwáátər (L292p Heythuysen)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
pek:
péék (L292p Heythuysen),
peksuikerwater:
pèksokkerwater (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20619 |
dropwater maken |
schuimpje trekken:
sjūūmke trékkə (L292p Heythuysen)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerachtig:
(gezegd van motregen).
mīēzərèchtich (L292p Heythuysen),
nat (weer):
naat (L292p Heythuysen),
náát (L292p Heythuysen),
regenachtig (weer):
réégən èchtich (L292p Heythuysen),
zeverweer:
zeiverwèr (L292p Heythuysen)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21817 |
druk praten |
snateren:
snateren (L292p Heythuysen)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|