e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duimeling duimeling: doemeling (Heythuysen) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duimhengsel geheng: gǝheŋ (Heythuysen) Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.] II-9
duimsteen natuursteen: natȳrstęjn (Heythuysen) Stuk hardsteen waarin de duim voor raam- of deurhengsels is bevestigd. Vgl. afb. 56. Zie voor het woorddeel 'toren-' ook de toelichting bij het lemma 'Duim'. [N 32, 13b; monogr.] II-9
duin hoogje: hûûgjə (Heythuysen) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duivenhok duivenspijker: duvǝspikǝr (Heythuysen) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duivin, vrouwelijke duif wijfje: wuufke (Heythuysen) een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig dol: ee:mes dae lang rondj draejt wèrdj döl (Heythuysen), ps. onder de l moet nog een puntje staan; deze combinatieletter kan ik niet maken!  zôê. wéé.rse dul (Heythuysen), zôê. wéé.rse döl (Heythuysen), duizelig: duzelig (Heythuysen), hae is duu‧zelig (Heythuysen), ("verdËË.zeltj"= bewusteloos).  zôê. wéé.rse dūū.zelig (Heythuysen) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizendblad hazegerf: hazegerf (Heythuysen), hāzǝgɛrǝf (Heythuysen) Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad I-5, III-4-3
duizendpoot duizendpoot: (oa = kort)  doezendjpŏat (Heythuysen) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dulden mogen: iem. mogen (Heythuysen) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1