19310 |
durven |
durf hebben:
durf hebben (L292p Heythuysen),
durven:
durven (L292p Heythuysen)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dut:
dut (L292p Heythuysen),
hazenslaap:
hazeslaap (L292p Heythuysen)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
düüjə (L292p Heythuysen)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
19345 |
dwarsdrijver |
weerbordel:
⁄ne wèrbordel (L292p Heythuysen)
|
iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18802 |
dwaze streek |
stomme streek:
⁄n stomme streek (L292p Heythuysen)
|
een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18904 |
dwaze, onbezonnen daad |
kapsones:
kapsones (L292p Heythuysen)
|
een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweͅi̯l (L292p Heythuysen),
dweͅi̯əl (L292p Heythuysen)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
dweilen:
dweͅi̯ələ (L292p Heythuysen),
opnemen:
oͅpnømə (L292p Heythuysen)
|
stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwingen (L292p Heythuysen)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
eau de cologne (L292p Heythuysen)
|
reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)]
III-1-3
|