32777 |
egketting, koppelhaak |
ketting met haak:
kęteŋ męt hǭk (L292p Heythuysen)
|
De haak of korte ketting met haak en ring, die de eg verbindt met het zwenghout van het paard; zie afb. 59. Voor het woorddeel ''eg'' resp. ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 74; N 11A, 157a + b; monogr.]
I-2
|
32790 |
eglichter |
lichthout:
lexthǫu̯t (L292p Heythuysen)
|
Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.]
I-2
|
32773 |
egtanden |
[eg]tanden:
[eg]tɛnj (L292p Heythuysen
[(sg [eg]ta.ntj)]
),
eegdetanden:
ē̜gdjǝtɛnj (L292p Heythuysen
[(sg ēgdjǝtantj)]
),
ijzeren tanden:
īzdǝr tɛnj (L292p Heythuysen),
tanden:
tɛnj (L292p Heythuysen)
|
Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
liesei:
lēsęi̯ (L292p Heythuysen),
windei:
wenjdjęi̯ (L292p Heythuysen),
wentjęi̯ (L292p Heythuysen)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāpǝ (L292p Heythuysen)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eierkook (L292p Heythuysen),
plats:
plats (L292p Heythuysen)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (L292p Heythuysen)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eikenboom:
ɛi̯kəboͅu̯m (L292p Heythuysen),
-
eikeboum (L292p Heythuysen)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kələ (L292p Heythuysen),
-
eikele (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
eikelen (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24608 |
eikvaren |
reinvaren:
WLD
reinvaren (L292p Heythuysen)
|
Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)]
III-4-3
|