25240 |
fris weer |
fris:
frisj (Q039p Hoensbroek)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20536 |
fruiten |
bruinen:
loûk broene (Q039p Hoensbroek)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
appelworm:
eigen spellingsysteem
appelworm (Q039p Hoensbroek),
appelwūrm (Q039p Hoensbroek),
worm:
inne wórm (Q039p Hoensbroek),
WLD
worm (Q039p Hoensbroek)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30056 |
fundament |
fondament:
fǫndǝmęnt (Q039p Hoensbroek),
fondering:
fǫndēreŋ (Q039p Hoensbroek),
fundament:
føndamɛnt (Q039p Hoensbroek)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (Q039p Hoensbroek),
go:a (Q039p Hoensbroek),
goa (Q039p Hoensbroek),
B.v. zieër goa.
goa (Q039p Hoensbroek)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
zich leggen:
d⁄r wink legkt zich (Q039p Hoensbroek)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (Q039p Hoensbroek)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijglok:
de ri-j leūëker (Q039p Hoensbroek),
rielaoker (Q039p Hoensbroek),
rieloaker (Q039p Hoensbroek),
rijglokje:
riegleuweksjke (Q039p Hoensbroek)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33905 |
gal |
gal:
gal (Q039p Hoensbroek)
|
Gallen zijn veerkrachtige zwellingen met vochthoping in de gewrichtszakken, peesscheden of slijmbeurzen. Gallen komen voor langs de pijp, achter de knie, de koot en de kogel. Door allerlei oorzaken kunnen gallen ontstaan aan voor- en achterknieën, bij het jonge dier door verkeerde voeding, een tekort aan vitamine, een wormbesmetting, verkeerde standen, voetverwaarlozing en het te vroeg inspannen; bij oudere paarden zijn gallen vaak een teken van slijtage. Zie afbeelding 17 en 20. [A 48A, 54h; N 8, 90d, 90f en 90h; monogr.]
I-9
|
21314 |
galgenaas |
varken:
verke (Q039p Hoensbroek)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|