17580 |
gekruld haar |
krullen:
krùllen (Q039p Hoensbroek),
krullenharen:
krolle hoare (Q039p Hoensbroek),
wellen:
wellen (Q039p Hoensbroek)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
cente (Q039p Hoensbroek),
geld:
geld (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
gɛld (Q039p Hoensbroek),
xɛlt (Q039p Hoensbroek),
klamotten:
Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.
klemotte (Q039p Hoensbroek),
knabben:
knabbe (Q039p Hoensbroek),
moppen:
moppe (Q039p Hoensbroek),
penningen:
fenninge (Q039p Hoensbroek)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
ly`pinǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
33239 |
gele voederwortel |
paardsmoren:
pēǝtsmūǝrǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
stille mis:
sjtil mès (Q039p Hoensbroek)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelîêken (Q039p Hoensbroek),
lijken:
lieke (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
lijken (Q039p Hoensbroek),
schijnen:
schiene (Q039p Hoensbroek),
uiterlijk:
uterlik (Q039p Hoensbroek)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
gelijkspel:
gelijk spel (Q039p Hoensbroek)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
geleuf (Q039p Hoensbroek),
geloof (Q039p Hoensbroek)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
geloofd zij jezus christus:
geloof zij Jezus Christus (Q039p Hoensbroek)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|