21329 |
grof |
grof:
grǭf (Q039p Hoensbroek)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b]
I-9
|
17547 |
grof gebouwd |
grof:
Vgl. inne groave beer.
groaf (Q039p Hoensbroek),
grof gebouwd:
groaf geboewd (Q039p Hoensbroek),
stug:
stug (Q039p Hoensbroek)
|
zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
dikke madam:
ing dieke medam (Q039p Hoensbroek),
fors vrouwmens:
ee fosj vrommetj (Q039p Hoensbroek),
kapitein:
kappetein (Q039p Hoensbroek),
machine:
ing mesjîê‧n (Q039p Hoensbroek)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18300 |
groflinnen beenwindsel |
voetgetuig:
vootgetūūg (Q039p Hoensbroek)
|
windsels, groflinnen lappen of ~ die bij koud of nat weer en bij vuil werk met linten of knopen om de broekspijpen worden gebonden [slophooze, beenslette, beenwagge, gette, slikbagge] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19979 |
grommen |
grommen:
groemme (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
hoogte:
hȳx˱de (Q039p Hoensbroek)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ēǝrt (Q039p Hoensbroek)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
drieklauw:
drii̯klau̯ (Q039p Hoensbroek),
haak:
hǭk (Q039p Hoensbroek)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grònd water (Q039p Hoensbroek)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25005 |
groot in zijn soort |
bonk:
bunk (Q039p Hoensbroek),
einen bônk (Q039p Hoensbroek)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|