23983 |
het schuifje krijgen |
de schuif krijgen:
sjuuëf krieëge (Q039p Hoensbroek),
het schuifje krijgen:
sjeufke kreigen (Q039p Hoensbroek)
|
Het gebruik om het schuifblad in de biechtstoel te sluiten wanneer de biecht wordt uitgesteld en de biechteling niet geholpen kan worden omdat er redenen zijn om aan het berouw of aan het vervullen van de voldoening te twijfelen [het deurken/vensterken kr [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25423 |
het varken ophangen |
ophangen aan de ladder:
ophaŋǝ ān dǝ lødǝr (Q039p Hoensbroek)
|
Het varken wordt liggend op de rug op de ladder vastgebonden. Een stok wordt tussen de poten en het been van de achterste poten doorgestoken en vastgebonden aan de bovenste sporten van de ladder. [N 28, 67; monogr.]
II-1
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
stukken:
štøkǝ (Q039p Hoensbroek),
stukkeren:
støkǝrǝn (Q039p Hoensbroek),
uitsnijden:
ūtsnī-jǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
hangen laten:
haŋǝ lǭtǝ (Q039p Hoensbroek),
koud worden:
kǫwt wē̜rǝn (Q039p Hoensbroek)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
21436 |
het volle bedrag |
de volle baf:
der volle baf (Q039p Hoensbroek),
gans:
gans betaale (Q039p Hoensbroek),
ganse, het ~:
het ganse (Q039p Hoensbroek),
het volle pond:
het volle pond (Q039p Hoensbroek),
volle púnd (Q039p Hoensbroek),
’t volle pond (Q039p Hoensbroek)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19415 |
het vuur doven |
laten uitgaan:
⁄t vuu:r loate ôêtgoa (Q039p Hoensbroek),
uitgaan:
ōētgao (Q039p Hoensbroek),
ōētgaoe (Q039p Hoensbroek)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
23618 |
het zielboek aflezen |
de dodenlijst lezen:
doeëdelieës leëze (Q039p Hoensbroek)
|
Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23619 |
het zielboek voldoen |
voor de dodenlijst betalen:
vuur de doeëdelieës betale (Q039p Hoensbroek)
|
Het zielenboek voldoen, de hiervoor verschuldigde bijdrage betalen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17645 |
heup |
heup:
heuəp (Q039p Hoensbroek),
hø:ɛp (Q039p Hoensbroek)
|
een heup [ZND A2 (1940sq)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
heuvel:
huūëvel (Q039p Hoensbroek),
hoogte:
een huūëgde (Q039p Hoensbroek),
huuegte (Q039p Hoensbroek),
kleine hoogte:
ein kleine huugte (Q039p Hoensbroek)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|